×

Levendig debat over eiwitbalans in COV Meat Café

Monday November 07, 2022
Back to overview
Share this article
Ruim vijftig genodigden uit de agri en foodsector debatteerden begin november tijdens het COV Meat Café over de ideale eiwitbalans. Wie is waarvoor verantwoordelijk? Welke rol speelt de prijs bij de consument? Kun je vlees en vervangers wel met elkaar vergelijken? Deze en andere vagen leverden veel voer voor discussie en stof tot nadenken.
 
Voorzitter van de COV Laurens Hoedemaker benoemde tijdens zijn welkomstwoord dat een open dialoog past bij de nieuwe aanpak van de COV om meer naar buiten te treden: ’De ontwikkelingen in en rond de vleessector volgen elkaar snel op, waardoor het belangrijk is het verhaal over vlees te blijven vertellen. Dat eigen verhaal is niet in beton gegoten. Als sector worden we voortdurend uitgedaagd. We mogen ondertussen ook trots zijn op de producten en processen die onze bedrijven zo goed maken.’
 
Drie gast-columnisten namen de aftrap:  Gerda Feunekes (Voedingscentrum) , Sanderine Nonhebel (RUG) en Thea Smit (VION) deelden hun visie op de eiwitbalans vanuit eigen verantwoordelijkheid, vakgebied en expertise. Volgens Feunekes moeten Nederlanders hun porties vlees verkleinen om per hoofd van de bevolking van 38 naar 25 kg te gaan. Ze pleitte verder voor meer verse en minder bewerkte producten op het bord. Universitair hoofddocent Sanderine Nonhebel van de RUG liet de gasten in het COV Meatcafé weten, dat de stikstofcrisis pas het begin is. De vee- en vleessectoren komt komende tien jaar voor grotere uitdagingen te staan: de kwaliteit van het oppervlaktewater, bodemdaling in de veenweidegebieden en broeikasgasemissies. Nonhebel spoort de sectoren aan deze problemen proactief aan te pakken. De overheid heeft immers de gewoonte pas op het laatste moment in actie te komen en dan paniekvoetbal te gaan spelen ten koste van veel ondernemingen.
 
Duurzaamheid
Vion-directeur productontwikkeling Thea Smit benadrukte, dat bedrijven al actief werken met plantaardige en duurzame productielijnen. Smit stelde wel dat de vraag van consumenten leidend is, waar bij Nederlandse consumenten vooral de factoren prijs en versheid leidend zijn. ‘In hoeverre heeft het zin om duurzame producten te produceren als ze niet gekocht worden?’ zo legde zij voor.
 
Debatleider Gijs Weenink poneerde na de columns zeven stellingen, waarbij de deelnemers steeds opnieuw een standpunt kozen: eens of oneens. Een aantal stellingen draaide om het bewegen van consumenten richting ander koopgedrag of voedingspatroon, met minder vlees, meer groente, geen kiloknallers meer. Veel deelnemers bleken keuzevrijheid van consumenten een groot goed te vinden. Wel zaak dat de consument dan nog beter geïnformeerd wordt.
 
De stelling ‘Plantaardig voedsel is beter voor het milieu’ zorgde ook voor een levendige discussie. ‘Wat vergelijk je met wat?’, was een vraag: ‘de impact van een kilo sla met een kilo vlees? Of neem je daarin ook de nutriënten en hoeveelheid eiwit van die kilo’s mee?’
Het Nationaal Eiwitdebat sloot met een peiling op de stelling: Slachterijen moeten de ketenregisseur worden om de veestapel verder te verduurzamen, wat door een meerderheid met hand opsteken woerd onderschreven.
 
Zoals een goed Meatcafé betaamt is na afloop bij de borrel nog uitgebreid van gedachten gewisseld en zijn nieuwe contacten gelegd en afspraken gemaakt.